King James Bible - Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

1st Corinthians 6
1 Corinthiërs 6     

The First Epistle of Paul the Apostle to the Corinthians
1 Corinthiërs

Return to Index
Index

Chapter 7

Now concerning the things whereof ye wrote unto me: It is good for a man not to touch a woman.

 

Aangaande nu de dingen, waarvan gij mij geschreven hebt: het is een mens goed geen vrouw aan te raken.

Nevertheless, to avoid fornication, let every man have his own wife, and let every woman have her own husband.

 

Maar om der hoererijen wil zal een iegelijk man zijn eigen vrouw hebben, en een iegelijke vrouw zal haar eigen man hebben.

Let the husband render unto the wife due benevolence: and likewise also the wife unto the husband.

 

De man zal aan de vrouw de schuldige goedwilligheid betalen; en desgelijks ook de vrouw aan den man.

The wife hath not power of her own body, but the husband: and likewise also the husband hath not power of his own body, but the wife.

 

De vrouw heeft de macht niet over haar eigen lichaam, maar de man; en desgelijks ook de man heeft de macht niet over zijn eigen lichaam, maar de vrouw.

Defraud ye not one the other, except it be with consent for a time, that ye may give yourselves to fasting and prayer; and come together again, that Satan tempt you not for your incontinency.

 

Onttrekt u elkander niet, tenzij dan met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u tot vasten en bidden moogt verledigen; en komt wederom bijeen, opdat u desatan niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden.

But I speak this by permission, and not of commandment.

 

Doch dit zeg ik uit toelating, niet uit bevel.

For I would that all men were even as I myself. But every man hath his proper gift of God, one after this manner, and another after that.

 

Want ik wilde, dat alle mensen waren, gelijk als ikzelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de andere alzo.

I say therefore to the unmarried and widows, It is good for them if they abide even as I.

 

Doch ik zeg den ongetrouwden, en den weduwen: Het is hun goed, indien zij blijven, gelijk als ik.

But if they cannot contain, let them marry: for it is better to marry than to burn.

 

Maar indien zij zich niet kunnen onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen dan te branden.

And unto the married I command, yet not I, but the Lord, Let not the wife depart from her husband:

 

Doch den getrouwden gebiede niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide.

But and if she depart, let her remain unmarried, or be reconciled to her husband: and let not the husband put away his wife.

 

En indien zij ook scheidt, dat zij ongetrouwd blijve, of met den man verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate.

But to the rest speak I, not the Lord: If any brother hath a wife that believeth not, and she be pleased to dwell with him, let him not put her away.

 

Maar den anderen zeg ik, niet de Heere: Indien enig broeder een ongelovige vrouw heeft, en dezelve tevreden is bij hem te wonen, dat hij ze niet verlate.

And the woman which hath an husband that believeth not, and if he be pleased to dwell with her, let her not leave him.

 

En een vrouw, die een ongelovige man heeft, en hij tevreden is bij haar te wonen, dat zij hem niet verlate.

For the unbelieving husband is sanctified by the wife, and the unbelieving wife is sanctified by the husband: else were your children unclean; but now are they holy.

 

Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zijheilig.

But if the unbelieving depart, let him depart. A brother or a sister is not under bondage in such cases: but God hath called us to peace.

 

Maar indien de ongelovige scheidt, dat hij scheide. De broeder of de zuster wordt in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt; maar God heeft ons tot vredegeroepen.

For what knowest thou, O wife, whether thou shalt save thy husband? or how knowest thou, O man, whether thou shalt save thy wife?

 

Want wat weet gij, vrouw, of gij den man zult zalig maken? Of wat weet gij, man, of gij de vrouw zult zalig maken?

But as God hath distributed to every man, as the Lord hath called every one, so let him walk. And so ordain I in all churches.

 

Doch gelijk God aan een iegelijk heeft uitgedeeld, gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele; en alzo verordene ik in al de Gemeenten.

Is any man called being circumcised? let him not become uncircumcised. Is any called in uncircumcision? let him not be circumcised.

 

Is iemand, besneden zijnde, geroepen, die late zich geen voorhuid aantrekken; is iemand, in de voorhuid zijnde, geroepen, die late zich niet besnijden.

Circumcision is nothing, and uncircumcision is nothing, but the keeping of the commandments of God.

 

De besnijdenis is niets, en de voorhuid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods.

Let every man abide in the same calling wherein he was called.

 

Een iegelijk blijve in die beroeping, daar hij in geroepen is.

Art thou called being a servant? care not for it: but if thou mayest be made free, use it rather.

 

Zijt gij, een dienstknecht zijnde, geroepen, laat u dat niet bekommeren; maar indien gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever.

For he that is called in the Lord, being a servant, is the Lord's freeman: likewise also he that is called, being free, is Christ's servant.

 

Want die in den Heere geroepen is, een dienstknecht zijnde, die is een vrijgelatene des Heeren; desgelijks ook, die vrij zijnde geroepen is, die is een dienstknecht vanChristus.

Ye are bought with a price; be not ye the servants of men.

 

Gij zijt duur gekocht, wordt geen dienstknechten der mensen.

Brethren, let every man, wherein he is called, therein abide with God.

 

Een iegelijk, waarin hij geroepen is, broeders, die blijve in hetzelve bij God.

Now concerning virgins I have no commandment of the Lord: yet I give my judgment, as one that hath obtained mercy of the Lord to be faithful.

 

Aangaande de maagden nu, heb ik geen bevel des Heeren; maar ik zeg mijn gevoelen, als die barmhartigheid van den Heere gekregen heb, om getrouw te zijn.

I suppose therefore that this is good for the present distress, I say, that it is good for a man so to be.

 

Ik houde dan dit goed te zijn, om den aanstaanden nood, dat het, zeg ik, den mens goed is alzo te zijn.

Art thou bound unto a wife? seek not to be loosed. Art thou loosed from a wife? seek not a wife.

 

Zijt gij aan een vrouw verbonden, zoek geen ontbinding; zijt gij ongebonden van een vrouw, zoek geen vrouw.

But and if thou marry, thou hast not sinned; and if a virgin marry, she hath not sinned. Nevertheless such shall have trouble in the flesh: but I spare you.

 

Maar indien gij ook trouwt, gij zondigt niet; en indien een maagd trouwt, zij zondigt niet. Doch dezulken zullen verdrukking hebben in het vlees; en ik spare ulieden.

But this I say, brethren, the time is short: it remaineth, that both they that have wives be as though they had none;

 

Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd voorts kort is; opdat ook die vrouwen hebben, zouden zijn als niet hebbende;

And they that weep, as though they wept not; and they that rejoice, as though they rejoiced not; and they that buy, as though they possessed not;

 

En die wenen, als niet wenende; en die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die kopen, als niet bezittende;

And they that use this world, as not abusing it: for the fashion of this world passeth away.

 

En die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij.

But I would have you without carefulness. He that is unmarried careth for the things that belong to the Lord, how he may please the Lord:

 

En ik wil, dat gij zonder bekommernis zijt. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren, hoe hij den Heere zal behagen;

But he that is married careth for the things that are of the world, how he may please his wife.

 

Maar die getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe hij de vrouw zal behagen.

There is difference also between a wife and a virgin. The unmarried woman careth for the things of the Lord, that she may be holy both in body and in spirit: but she that is married careth for the things of the world, how she may please her husband.

 

Een vrouw en een maagd zijn onderscheiden. De ongetrouwde bekommert zich met de dingen des Heeren, opdat zij heilig zij, beide aan lichaam en aan geest; maardie getrouwd is, bekommert zich met de dingen der wereld, hoe zij den man zal behagen.

And this I speak for your own profit; not that I may cast a snare upon you, but for that which is comely, and that ye may attend upon the Lord without distraction.

 

En dit zeg ik tot uw eigen voordeel; niet opdat ik een strik over u zou werpen, maar om u te leiden tot hetgeen wel voegt, en bekwaam is, om den Heere wel aan tehangen, zonder herwaarts en derwaarts getrokken te worden.

But if any man think that he behaveth himself uncomely toward his virgin, if she pass the flower of her age, and need so require, let him do what he will, he sinneth not: let them marry.

 

Maar zo iemand acht, dat hij ongevoegelijk handelt met zijn maagd, indien zij over den jeugdigen tijd gaat, en het alzo moet geschieden; die doe wat hij wil, hij zondigtniet; dat zij trouwen.

Nevertheless he that standeth stedfast in his heart, having no necessity, but hath power over his own will, and hath so decreed in his heart that he will keep his virgin, doeth well.

 

Doch die vast staat in zijn hart, geen noodzaak hebbende, maar macht heeft over zijn eigen wil, en dit in zijn hart besloten heeft, dat hij zijn maagd zal bewaren, diedoet wel.

So then he that giveth her in marriage doeth well; but he that giveth her not in marriage doeth better.

 

Alzo dan, die haar ten huwelijk uitgeeft, die doet wel; en die ze ten huwelijk niet uitgeeft, die doet beter.

The wife is bound by the law as long as her husband liveth; but if her husband be dead, she is at liberty to be married to whom she will; only in the Lord.

 

Een vrouw is door de wet verbonden, zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij, om te trouwen, dien zij wil, alleenlijk in denHeere.

But she is happier if she so abide, after my judgment: and I think also that I have the Spirit of God.

 

Maar zij is gelukkiger, indien zij alzo blijft, naar mijn gevoelen. En ik meen ook den Geest Gods te hebben. 1 Korinthiërs 8

1st Corinthians 8 - 1 Corinthiërs 8

 

 

 

SpeakingBible Software © 2001-2004 by johnhurt.com