| Chapter 8 |
|
Then answered Bildad the Shuhite, and said, |
| Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide:
|
|
How long wilt thou speak these things? and how long shall the words of thy mouth be like a strong wind? |
| Hoe lang zult gij deze dingen spreken, en de redenen uws monds een geweldige wind zijn?
|
|
Doth God pervert judgment? or doth the Almighty pervert justice? |
| Zou dan God het recht verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeren?
|
|
If thy children have sinned against him, and he have cast them away for their transgression; |
| Indien uw kinderen gezondigd hebben tegen Hem, Hij heeft hen ook in de hand hunner overtreding geworpen.
|
|
If thou wouldest seek unto God betimes, and make thy supplication to the Almighty; |
| Maar indien gij naar God vroeg zoekt, en tot den Almachtige om genade bidt;
|
|
If thou wert pure and upright; surely now he would awake for thee, and make the habitation of thy righteousness prosperous. |
| Zo gij zuiver en recht zijt, gewisselijk zal Hij nu opwaken, om uwentwil, en Hij zal de woning uwer gerechtigheid volmaken.
|
|
Though thy beginning was small, yet thy latter end should greatly increase. |
| Uw beginsel zal wel gering zijn; maar uw laatste zal zeer vermeerderd worden.
|
|
For enquire, I pray thee, of the former age, and prepare thyself to the search of their fathers: |
| Want vraag toch naar het vorige geslacht, en bereid u tot de onderzoeking hunner vaderen.
|
|
(For we are but of yesterday, and know nothing, because our days upon earth are a shadow:) |
| Want wij zijn van gisteren en weten niet; dewijl onze dagen op de aarde een schaduw zijn.
|
|
Shall not they teach thee, and tell thee, and utter words out of their heart? |
| Zullen die u niet leren, tot u spreken, en uit hun hart redenen voortbrengen?
|
|
Can the rush grow up without mire? can the flag grow without water? |
| Verheft zich de bieze zonder slijk? Groeit het rietgras zonder water?
|
|
Whilst it is yet in his greenness, and not cut down, it withereth before any other herb. |
| Als het nog in zijn groenigheid is, hoewel het niet afgesneden wordt, nochtans verdort het voor alle gras.
|
|
So are the paths of all that forget God; and the hypocrite's hope shall perish: |
| Alzo zijn de paden van allen, die God vergeten; en de verwachting des huichelaars zal vergaan.
|
|
Whose hope shall be cut off, and whose trust shall be a spider's web. |
| Van denwelke zijn hoop walgen zal; en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnekop.
|
|
He shall lean upon his house, but it shall not stand: he shall hold it fast, but it shall not endure. |
| Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij zal zich daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven.
|
|
He is green before the sun, and his branch shooteth forth in his garden. |
| Hij is sappig voor de zon, en zijn scheuten gaan over zijn hof uit.
|
|
His roots are wrapped about the heap, and seeth the place of stones. |
| Zijn wortelen worden bij de springader ingevlochten; hij ziet een stenige plaats.
|
|
If he destroy him from his place, then it shall deny him, saying, I have not seen thee. |
| Maar als God hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien.
|
|
Behold, this is the joy of his way, and out of the earth shall others grow. |
| Zie, dat is vreugde zijns wegs; en uit het stof zullen anderen voortspruiten.
|
|
Behold, God will not cast away a perfect man, neither will he help the evil doers: |
| Zie, God zal den oprechte niet verwerpen; Hij vat ook de boosdoeners niet bij de hand;
|
|
Till he fill thy mouth with laughing, and thy lips with rejoicing. |
| Totdat Hij uw mond met gelach vervulle, en uw lippen met gejuich.
|
|
They that hate thee shall be clothed with shame; and the dwelling place of the wicked shall come to nought. |
| Uw haters zullen met schaamte bekleed worden; en de tent der goddelozen zal niet meer zijn.
|