| Chapter 3 |
|
Likewise, ye wives, be in subjection to your own husbands; that, if any obey not the word, they also may without the word be won by the conversation of the wives; |
| Desgelijks gij vrouwen, zijt uw eigenen mannen onderdanig; opdat ook, zo enigen den Woorde ongehoorzaam zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder Woordmogen gewonnen worden;
|
|
While they behold your chaste conversation coupled with fear. |
| Als zij zullen ingezien hebben uw kuisen wandel in vreze.
|
|
Whose adorning let it not be that outward adorning of plaiting the hair, and of wearing of gold, or of putting on of apparel; |
| Welker versiersel zij, niet hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars, en omhangen van goud, of van klederen aan te trekken;
|
|
But let it be the hidden man of the heart, in that which is not corruptible, even the ornament of a meek and quiet spirit, which is in the sight of God of great price. |
| Maar de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God.
|
|
For after this manner in the old time the holy women also, who trusted in God, adorned themselves, being in subjection unto their own husbands: |
| Want alzo versierden zichzelven eertijds ook de heilige vrouwen, die op God hoopten, en waren haar eigen mannen onderdanig;
|
|
Even as Sara obeyed Abraham, calling him lord: whose daughters ye are, as long as ye do well, and are not afraid with any amazement. |
| Gelijk Sara aan Abraham gehoorzaam is geweest, hem noemende heer, welker dochters gij geworden zijt, als gij weldoet, en niet vreest voor enige verschrikking.
|
|
Likewise, ye husbands, dwell with them according to knowledge, giving honour unto the wife, as unto the weaker vessel, and as being heirs together of the grace of life; that your prayers be not hindered. |
| Gij mannen, insgelijks, woont bij haar met verstand, aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, eer gevende, als die ook medeerfgenamen der genade des levens methaar zijt; opdat uw gebeden niet verhinderd worden.
|
|
Finally, be ye all of one mind, having compassion one of another, love as brethren, be pitiful, be courteous: |
| En eindelijk, zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid bewogen, vriendelijk;
|
|
Not rendering evil for evil, or railing for railing: but contrariwise blessing; knowing that ye are thereunto called, that ye should inherit a blessing. |
| Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende, dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beerven.
|
|
For he that will love life, and see good days, let him refrain his tongue from evil, and his lips that they speak no guile: |
| Want wie het leven wil liefhebben, en goede dagen zien, die stille zijn tong van het kwaad, en zijn lippen, dat zij geen bedrog spreken;
|
|
Let him eschew evil, and do good; let him seek peace, and ensue it. |
| Die wijke af van het kwade, en doe het goede; die zoeke vrede en jage denzelven na.
|
|
For the eyes of the Lord are over the righteous, and his ears are open unto their prayers: but the face of the Lord is against them that do evil. |
| Want de ogen des Heeren zijn over de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun gebed; maar het aangezicht des Heeren is tegen degenen, die kwaad doen.
|
|
And who is he that will harm you, if ye be followers of that which is good? |
| En wie is het, die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede?
|
|
But and if ye suffer for righteousness' sake, happy are ye: and be not afraid of their terror, neither be troubled; |
| Maar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; en vreest niet uit vreze van hen, en wordt niet ontroerd;
|
|
But sanctify the Lord God in your hearts: and be ready always to give an answer to every man that asketh you a reason of the hope that is in you with meekness and fear: |
| Maar heiligt God, den Heere, in uw harten; en zijt altijd bereid tot verantwoording aan een iegelijk, die u rekenschap afeist van de hoop, die in u is, metzachtmoedigheid en vreze.
|
|
Having a good conscience; that, whereas they speak evil of you, as of evildoers, they may be ashamed that falsely accuse your good conversation in Christ. |
| En hebt een goed geweten, opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij beschaamd mogen worden, die uw goeden wandel in Christuslasteren.
|
|
For it is better, if the will of God be so, that ye suffer for well doing, than for evil doing. |
| Want het is beter, dat gij, weldoende, (indien het de wil van God wil) lijdt, dan kwaad doende.
|
|
For Christ also hath once suffered for sins, the just for the unjust, that he might bring us to God, being put to death in the flesh, but quickened by the Spirit: |
| Want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in hetvlees, maar levend gemaakt door den Geest;
|
|
By which also he went and preached unto the spirits in prison; |
| In Denwelken Hij ook, henengegaan zijnde, den geesten, die in de gevangenis zijn, gepredikt heeft,
|
|
Which sometime were disobedient, when once the longsuffering of God waited in the days of Noah, while the ark was a preparing, wherein few, that is, eight souls were saved by water. |
| Die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte, in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat isacht) zielen behouden werden door het water.
|
|
The like figure whereunto even baptism doth also now save us (not the putting away of the filth of the flesh, but the answer of a good conscience toward God,) by the resurrection of Jesus Christ: |
| Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is der vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is van een goed geweten tot God,door de opstanding van Jezus Christus;
|
|
Who is gone into heaven, and is on the right hand of God; angels and authorities and powers being made subject unto him. |
| Welke is aan de rechter hand Gods, opgevaren ten hemel, de engelen, en machten, en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde. 1 Petrus 4
|