| Chapter 6 |
|
We then, as workers together with him, beseech you also that ye receive not the grace of God in vain. |
| En wij, als medearbeidende, bidden u ook, dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen hebben.
|
|
(For he saith, I have heard thee in a time accepted, and in the day of salvation have I succoured thee: behold, now is the accepted time; behold, now is the day of salvation.) |
| Want Hij zegt: In den aangenamen tijd heb Ik u verhoord, en in den dag der zaligheid heb Ik u geholpen. Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dagder zaligheid!
|
|
Giving no offence in any thing, that the ministry be not blamed: |
| Wij geven geen aanstoot in enig ding, opdat de bediening niet gelasterd worde.
|
|
But in all things approving ourselves as the ministers of God, in much patience, in afflictions, in necessities, in distresses, |
| Maar wij, als dienaars van God, maken onszelven in alles aangenaam, in vele verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden,
|
|
In stripes, in imprisonments, in tumults, in labours, in watchings, in fastings; |
| In slagen, in gevangenissen, in beroerten, in arbeid, in waken, in vasten,
|
|
By pureness, by knowledge, by longsuffering, by kindness, by the Holy Ghost, by love unfeigned, |
| In reinheid, in kennis, in lankmoedigheid, in goedertierenheid, in den Heiligen Geest, in ongeveinsde liefde,
|
|
By the word of truth, by the power of God, by the armour of righteousness on the right hand and on the left, |
| In het woord der waarheid, in de kracht van God, door de wapenen der gerechtigheid aan de rechter en aan de linker zijde;
|
|
By honour and dishonour, by evil report and good report: as deceivers, and yet true; |
| Door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als verleiders, en nochtans waarachtigen;
|
|
As unknown, and yet well known; as dying, and, behold, we live; as chastened, and not killed; |
| Als onbekenden, en nochtans bekend; als stervenden, en ziet, wij leven; als getuchtigd, en niet gedood;
|
|
As sorrowful, yet alway rejoicing; as poor, yet making many rich; as having nothing, and yet possessing all things. |
| Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als niets hebbende, en nochtans alles bezittende.
|
|
O ye Corinthians, our mouth is open unto you, our heart is enlarged. |
| Onze mond is opengedaan tegen u, o Korinthiers, ons hart is uitgebreid.
|
|
Ye are not straitened in us, but ye are straitened in your own bowels. |
| Gij zijt niet nauw in ons, maar gij zijt nauw in uw ingewanden.
|
|
Now for a recompence in the same, (I speak as unto my children,) be ye also enlarged. |
| Nu, om dezelfde vergelding te doen,, ik spreek als tot mijn kinderen) zo wordt gij ook uitgebreid.
|
|
Be ye not unequally yoked together with unbelievers: for what fellowship hath righteousness with unrighteousness? and what communion hath light with darkness? |
| Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met deduisternis?
|
|
And what concord hath Christ with Belial? or what part hath he that believeth with an infidel? |
| En wat samenstemming heeft Christus met Belial, of wat deel heeft de gelovige met den ongelovige?
|
|
And what agreement hath the temple of God with idols? for ye are the temple of the living God; as God hath said, I will dwell in them, and walk in them; and I will be their God, and they shall be my people. |
| Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods; gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen, en Ikzal onder hen wandelen; en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn.
|
|
Wherefore come out from among them, and be ye separate, saith the Lord, and touch not the unclean thing; and I will receive you, |
| Daarom gaat uit het midden van hen, en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen.
|
|
And will be a Father unto you, and ye shall be my sons and daughters, saith the Lord Almighty. |
| En Ik zal u tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige.
|