| Chapter 10 |
|
Verily, verily, I say unto you, He that entereth not by the door into the sheepfold, but climbeth up some other way, the same is a thief and a robber. |
| Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar.
|
|
But he that entereth in by the door is the shepherd of the sheep. |
| Maar die door de deur ingaat, is een herder der schapen.
|
|
To him the porter openeth; and the sheep hear his voice: and he calleth his own sheep by name, and leadeth them out. |
| Dezen doet de deurwachter open, en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn schapen bij name, en leidt ze uit.
|
|
And when he putteth forth his own sheep, he goeth before them, and the sheep follow him: for they know his voice. |
| En wanneer hij zijn schapen uitgedreven heeft, zo gaat hij voor hen heen; en de schapen volgen hem, overmits zij zijn stem kennen.
|
|
And a stranger will they not follow, but will flee from him: for they know not the voice of strangers. |
| Maar een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar zullen van hem vlieden; overmits zij de stem des vreemden niet kennen.
|
|
This parable spake Jesus unto them: but they understood not what things they were which he spake unto them. |
| Deze gelijkenis zeide Jezus tot hen; maar zij verstonden niet, wat het was, dat Hij tot hen sprak.
|
|
Then said Jesus unto them again, Verily, verily, I say unto you, I am the door of the sheep. |
| Jezus dan zeide wederom tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Ik ben de Deur der schapen.
|
|
All that ever came before me are thieves and robbers: but the sheep did not hear them. |
| Allen, zovelen als er voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en moordenaars; maar de schapen hebben hen niet gehoord.
|
|
I am the door: by me if any man enter in, he shall be saved, and shall go in and out, and find pasture. |
| Ik ben de Deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.
|
|
The thief cometh not, but for to steal, and to kill, and to destroy: I am come that they might have life, and that they might have it more abundantly. |
| De dief komt niet, dan opdat hij stele, en slachte, en verderve; Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben.
|
|
I am the good shepherd: the good shepherd giveth his life for the sheep. |
| Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen.
|
|
But he that is an hireling, and not the shepherd, whose own the sheep are not, seeth the wolf coming, and leaveth the sheep, and fleeth: and the wolf catcheth them, and scattereth the sheep. |
| Maar de huurling, en die geen herder is, wien de schapen niet eigen zijn, ziet den wolf komen, en verlaat de schapen, en vliedt; en de wolf grijpt ze, en verstrooitde schapen.
|
|
The hireling fleeth, because he is an hireling, and careth not for the sheep. |
| En de huurling vliedt, overmits hij een huurling is, en heeft geen zorg voor de schapen.
|
|
I am the good shepherd, and know my sheep, and am known of mine. |
| Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en worde van de Mijnen gekend.
|
|
As the Father knoweth me, even so know I the Father: and I lay down my life for the sheep. |
| Gelijkerwijs de Vader Mij kent, alzo ken Ik ook den Vader; en Ik stel Mijn leven voor de schapen.
|
|
And other sheep I have, which are not of this fold: them also I must bring, and they shall hear my voice; and there shall be one fold, and one shepherd. |
| Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden een kudde, en eenHerder.
|
|
Therefore doth my Father love me, because I lay down my life, that I might take it again. |
| Daarom heeft mij de Vader lief, overmits Ik Mijn leven afleg, opdat Ik hetzelve wederom neme.
|
|
No man taketh it from me, but I lay it down of myself. I have power to lay it down, and I have power to take it again. This commandment have I received of my Father. |
| Niemand neemt hetzelve van Mij, maar Ik leg het van Mijzelven af; Ik heb macht hetzelve af te leggen, en heb macht hetzelve wederom te nemen. Dit gebodheb Ik van Mijn Vader ontvangen.
|
|
There was a division therefore again among the Jews for these sayings. |
| Er werd dan wederom tweedracht onder de Joden, om dezer woorden wil.
|
|
And many of them said, He hath a devil, and is mad; why hear ye him? |
| En velen van hen zeiden: hij heeft den duivel, en is uitzinnig; wat hoort gij Hem?
|
|
Others said, These are not the words of him that hath a devil. Can a devil open the eyes of the blind? |
| Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden eens bezetenen; kan ook de duivel der blinden ogen openen?
|
|
And it was at Jerusalem the feast of the dedication, and it was winter. |
| En het was het feest der vernieuwing des tempels te Jeruzalem; en het was winter.
|
|
And Jesus walked in the temple in Solomon's porch. |
| En Jezus wandelde in den tempel, in het voorhof van Salomo.
|
|
Then came the Jews round about him, and said unto him, How long dost thou make us to doubt? If thou be the Christ, tell us plainly. |
| De Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoe lang houdt Gij onze ziel op? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit.
|
|
Jesus answered them, I told you, and ye believed not: the works that I do in my Father's name, they bear witness of me. |
| Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd, en gij gelooft het niet. De werken, die Ik doe in den Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij.
|
|
But ye believe not, because ye are not of my sheep, as I said unto you. |
| Maar gijlieden gelooft niet; want gij zijt niet van Mijn schapen, gelijk Ik u gezegd heb.
|
|
My sheep hear my voice, and I know them, and they follow me: |
| Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij.
|
|
And I give unto them eternal life; and they shall never perish, neither shall any man pluck them out of my hand. |
| En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken.
|
|
My Father, which gave them me, is greater than all; and no man is able to pluck them out of my Father's hand. |
| Mijn Vader, die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen; en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders.
|
|
I and my Father are one. |
| Ik en de Vader zijn een.
|
|
Then the Jews took up stones again to stone him. |
| De Joden dan namen wederom stenen op, om Hem te stenigen.
|
|
Jesus answered them, Many good works have I shewed you from my Father; for which of those works do ye stone me? |
| Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele treffelijke werken getoond van Mijn Vader; om welk werk van die stenigt gij Mij?
|
|
The Jews answered him, saying, For a good work we stone thee not; but for blasphemy; and because that thou, being a man, makest thyself God. |
| De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij stenigen U niet over enig goed werk, maar over gods lastering, en omdat Gij, een Mens zijnde, Uzelven Godmaakt.
|
|
Jesus answered them, Is it not written in your law, I said, Ye are gods? |
| Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd, gij zijt goden?
|
|
If he called them gods, unto whom the word of God came, and the scripture cannot be broken; |
| Indien de wet die goden genaamd heeft, tot welke het woord Gods geschied is, en de Schrift niet kan gebroken worden;
|
|
Say ye of him, whom the Father hath sanctified, and sent into the world, Thou blasphemest; because I said, I am the Son of God? |
| Zegt gijlieden tot Mij, Dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God; omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon?
|
|
If I do not the works of my Father, believe me not. |
| Indien Ik niet doe de werken Mijns Vaders, zo gelooft Mij niet;
|
|
But if I do, though ye believe not me, believe the works: that ye may know, and believe, that the Father is in me, and I in him. |
| Maar indien Ik ze doe, en zo gij Mij niet gelooft, zo gelooft de werken; opdat gij moogt bekennen en geloven, dat de Vader in Mij is, en Ik in Hem.
|
|
Therefore they sought again to take him: but he escaped out of their hand, |
| Zij zochten dan wederom Hem te grijpen, en Hij ontging uit hun hand.
|
|
And went away again beyond Jordan into the place where John at first baptized; and there he abode. |
| En Hij ging wederom over de Jordaan, tot de plaats, waar Johannes eerst doopte; en Hij bleef aldaar.
|
|
And many resorted unto him, and said, John did no miracle: but all things that John spake of this man were true. |
| En velen kwamen tot Hem, en zeiden: Johannes deed wel geen teken; maar alles, wat Johannes van Dezen zeide, was waar.
|
|
And many believed on him there. |
| En velen geloofden aldaar in Hem.
|