| Chapter 26 |
|
And it came to pass, when Jesus had finished all these sayings, he said unto his disciples, |
| En het is geschied, als Jezus al deze woorden geeindigd had, dat Hij tot Zijn discipelen zeide:
|
|
Ye know that after two days is the feast of the passover, and the Son of man is betrayed to be crucified. |
| Gij weet, dat na twee dagen het pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden, om gekruisigd te worden.
|
|
Then assembled together the chief priests, and the scribes, and the elders of the people, unto the palace of the high priest, who was called Caiaphas, |
| Toen vergaderden de overpriesters en de Schriftgeleerden, en de ouderlingen des volks, in de zaal des hogepriesters, die genaamd was Kajafas;
|
|
And consulted that they might take Jesus by subtilty, and kill him. |
| En zij beraadslaagden te zamen, dat zij Jezus met listigheid vangen en doden zouden.
|
|
But they said, Not on the feast day, lest there be an uproar among the people. |
| Doch zij zeiden: Niet in het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk.
|
|
Now when Jesus was in Bethany, in the house of Simon the leper, |
| Als nu Jezus te Bethanie was, ten huize van Simon, de melaatse,
|
|
There came unto him a woman having an alabaster box of very precious ointment, and poured it on his head, as he sat at meat. |
| Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat.
|
|
But when his disciples saw it, they had indignation, saying, To what purpose is this waste? |
| En Zijn discipelen, dat ziende, namen het zeer kwalijk, zeggende: Waartoe dit verlies?
|
|
For this ointment might have been sold for much, and given to the poor. |
| Want deze zalf had kunnen duur verkocht, en de penningen den armen gegeven worden.
|
|
When Jesus understood it, he said unto them, Why trouble ye the woman? for she hath wrought a good work upon me. |
| Maar Jezus, zulks verstaande, zeide tot hen: Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.
|
|
For ye have the poor always with you; but me ye have not always. |
| Want de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd.
|
|
For in that she hath poured this ointment on my body, she did it for my burial. |
| Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis.
|
|
Verily I say unto you, Wheresoever this gospel shall be preached in the whole world, there shall also this, that this woman hath done, be told for a memorial of her. |
| Voorwaar zeg Ik u: Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van hetgeen zijgedaan heeft.
|
|
Then one of the twelve, called Judas Iscariot, went unto the chief priests, |
| Toen ging een van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, tot de overpriesters,
|
|
And said unto them, What will ye give me, and I will deliver him unto you? And they covenanted with him for thirty pieces of silver. |
| En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren? En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren penningen.
|
|
And from that time he sought opportunity to betray him. |
| En van toen af zocht hij gelegenheid, opdat hij Hem overleveren mocht.
|
|
Now the first day of the feast of unleavened bread the disciples came to Jesus, saying unto him, Where wilt thou that we prepare for thee to eat the passover? |
| En op den eerste dag der ongehevelde broden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij U bereiden het pascha te eten?
|
|
And he said, Go into the city to such a man, and say unto him, The Master saith, My time is at hand; I will keep the passover at thy house with my disciples. |
| En Hij zeide: Gaat heen in de stad, tot zulk een, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, Ik zal bij u het pascha houden met Mijn discipelen.
|
|
And the disciples did as Jesus had appointed them; and they made ready the passover. |
| En de discipelen deden, gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden het pascha.
|
|
Now when the even was come, he sat down with the twelve. |
| En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalven.
|
|
And as they did eat, he said, Verily I say unto you, that one of you shall betray me. |
| En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden.
|
|
And they were exceeding sorrowful, and began every one of them to say unto him, Lord, is it I? |
| En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere?
|
|
And he answered and said, He that dippeth his hand with me in the dish, the same shall betray me. |
| En Hij, antwoordende, zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden.
|
|
The Son of man goeth as it is written of him: but woe unto that man by whom the Son of man is betrayed! it had been good for that man if he had not been born. |
| De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hemgoed, zo die mens niet geboren was geweest.
|
|
Then Judas, which betrayed him, answered and said, Master, is it I? He said unto him, Thou hast said. |
| En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.
|
|
And as they were eating, Jesus took bread, and blessed it, and brake it, and gave it to the disciples, and said, Take, eat; this is my body. |
| En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het, en gaf het den discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam.
|
|
And he took the cup, and gave thanks, and gave it to them, saying, Drink ye all of it; |
| En Hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun dien, zeggende: Drinkt allen daaruit;
|
|
For this is my blood of the new testament, which is shed for many for the remission of sins. |
| Want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden.
|
|
But I say unto you, I will not drink henceforth of this fruit of the vine, until that day when I drink it new with you in my Father's kingdom. |
| En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken van de vrucht des wijnstoks, tot op dien dag, wanneer Ik met u dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk MijnsVaders.
|
|
And when they had sung an hymn, they went out into the mount of Olives. |
| En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg.
|
|
Then saith Jesus unto them, All ye shall be offended because of me this night: for it is written, I will smite the shepherd, and the sheep of the flock shall be scattered abroad. |
| Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geergerd worden in deze nacht; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullenverstrooid worden.
|
|
But after I am risen again, I will go before you into Galilee. |
| Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea.
|
|
Peter answered and said unto him, Though all men shall be offended because of thee, yet will I never be offended. |
| Doch Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Al werden zij ook allen aan U geergerd, ik zal nimmermeer geergerd worden.
|
|
Jesus said unto him, Verily I say unto thee, That this night, before the cock crow, thou shalt deny me thrice. |
| Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij in dezen zelfden nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen.
|
|
Peter said unto him, Though I should die with thee, yet will I not deny thee. Likewise also said all the disciples. |
| Petrus zeide tot Hem: Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen! Desgelijks zeiden ook al de discipelen.
|
|
Then cometh Jesus with them unto a place called Gethsemane, and saith unto the disciples, Sit ye here, while I go and pray yonder. |
| Toen ging Jezus met hen in een plaats genaamd Gethsemane, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga, en aldaar zal gebeden hebben.
|
|
And he took with him Peter and the two sons of Zebedee, and began to be sorrowful and very heavy. |
| En met Zich nemende Petrus, en de twee zonen van Zebedeus, begon Hij droevig en zeer beangst te worden.
|
|
Then saith he unto them, My soul is exceeding sorrowful, even unto death: tarry ye here, and watch with me. |
| Toen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij.
|
|
And he went a little further, and fell on his face, and prayed, saying, O my Father, if it be possible, let this cup pass from me: nevertheless not as I will, but as thou wilt. |
| En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mijvoorbijgaan? doch niet, gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.
|
|
And he cometh unto the disciples, and findeth them asleep, and saith unto Peter, What, could ye not watch with me one hour? |
| En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet een uur met Mij waken?
|
|
Watch and pray, that ye enter not into temptation: the spirit indeed is willing, but the flesh is weak. |
| Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
|
|
He went away again the second time, and prayed, saying, O my Father, if this cup may not pass away from me, except I drink it, thy will be done. |
| Wederom ten tweeden male heengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader! Indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uwwil geschiede!
|
|
And he came and found them asleep again: for their eyes were heavy. |
| En komende bij hen, vond Hij hen wederom slapende; want hun ogen waren bezwaard.
|
|
And he left them, and went away again, and prayed the third time, saying the same words. |
| En hen latende, ging Hij wederom heen, en bad ten derden male, zeggende dezelfde woorden.
|
|
Then cometh he to his disciples, and saith unto them, Sleep on now, and take your rest: behold, the hour is at hand, and the Son of man is betrayed into the hands of sinners. |
| Toen kwam Hij tot Zijn discipelen, en zeide tot hen: Slaapt nu voort, en rust; ziet, de ure is nabij gekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in dehanden der zondaren.
|
|
Rise, let us be going: behold, he is at hand that doth betray me. |
| Staat op, laat ons gaan; ziet, hij is nabij, die Mij verraadt.
|
|
And while he yet spake, lo, Judas, one of the twelve, came, and with him a great multitude with swords and staves, from the chief priests and elders of the people. |
| En als Hij nog sprak, ziet, Judas, een van de twaalven, kwam, en met hem een grote schare, met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters enouderlingen des volks.
|
|
Now he that betrayed him gave them a sign, saying, Whomsoever I shall kiss, that same is he: hold him fast. |
| En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve is het, grijpt Hem.
|
|
And forthwith he came to Jesus, and said, Hail, master; and kissed him. |
| En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi! en hij kuste Hem.
|
|
And Jesus said unto him, Friend, wherefore art thou come? Then came they, and laid hands on Jesus, and took him. |
| Maar Jezus zeide tot hem: Vriend! waartoe zijt gij hier! Toen kwamen zij toe, en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.
|
|
And, behold, one of them which were with Jesus stretched out his hand, and drew his sword, and struck a servant of the high priest's, and smote off his ear. |
| En ziet, een van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, hieuw zijn oor af.
|
|
Then said Jesus unto him, Put up again thy sword into his place: for all they that take the sword shall perish with the sword. |
| Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan.
|
|
Thinkest thou that I cannot now pray to my Father, and he shall presently give me more than twelve legions of angels? |
| Of meent gij, dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten?
|
|
But how then shall the scriptures be fulfilled, that thus it must be? |
| Hoe zouden dan de Schriften vervuld worden, die zeggen, dat het alzo geschieden moet?
|
|
In that same hour said Jesus to the multitudes, Are ye come out as against a thief with swords and staves for to take me? I sat daily with you teaching in the temple, and ye laid no hold on me. |
| Ter zelfder ure sprak Jezus tot de scharen: Gij zijt uitgegaan als tegen een moordenaar, met zwaarden en stokken, om Mij te vangen; dagelijks zat Ik bij u,lerende in den tempel, en gij hebt Mij niet gegrepen;
|
|
But all this was done, that the scriptures of the prophets might be fulfilled. Then all the disciples forsook him, and fled. |
| Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden. Toen vluchtten al de discipelen, Hem verlatende.
|
|
And they that had laid hold on Jesus led him away to Caiaphas the high priest, where the scribes and the elders were assembled. |
| Die nu Jezus gevangen hadden, leidden Hem heen tot Kajafas, den hogepriester, alwaar de Schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren.
|
|
But Peter followed him afar off unto the high priest's palace, and went in, and sat with the servants, to see the end. |
| En Petrus volgde Hem van verre tot aan de zaal des hogepriesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren, om het einde te zien.
|
|
Now the chief priests, and elders, and all the council, sought false witness against Jesus, to put him to death; |
| En de overpriesters, en de ouderlingen, en de gehele grote raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten; en vonden niet.
|
|
But found none: yea, though many false witnesses came, yet found they none. At the last came two false witnesses, |
| En hoewel er vele valse getuigen toegekomen waren, zo vonden zij toch niet.
|
|
And said, This fellow said, I am able to destroy the temple of God, and to build it in three days. |
| Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen, en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken, en in drie dagen denzelven opbouwen.
|
|
And the high priest arose, and said unto him, Answerest thou nothing? what is it which these witness against thee? |
| En de hogepriester, opstaande, zeide tot Hem: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?
|
|
But Jesus held his peace. And the high priest answered and said unto him, I adjure thee by the living God, that thou tell us whether thou be the Christ, the Son of God. |
| Doch Jezus zweeg stil. En de hogepriester, antwoordende, zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoonvan God?
|
|
Jesus saith unto him, Thou hast said: nevertheless I say unto you, Hereafter shall ye see the Son of man sitting on the right hand of power, and coming in the clouds of heaven. |
| Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechter hand der kracht Gods, enkomende op de wolken des hemels.
|
|
Then the high priest rent his clothes, saying, He hath spoken blasphemy; what further need have we of witnesses? behold, now ye have heard his blasphemy. |
| Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende: Hij heeft God gelasterd, wat hebben wij nog getuigen van node? Ziet, nu hebt gij Zijn gods lasteringgehoord.
|
|
What think ye? They answered and said, He is guilty of death. |
| Wat dunkt ulieden? En zij, antwoordende, zeiden: Hij is des doods schuldig.
|
|
Then did they spit in his face, and buffeted him; and others smote him with the palms of their hands, |
| Toen spogen zij in Zijn aangezicht, en sloegen Hem met vuisten.
|
|
Saying, Prophesy unto us, thou Christ, Who is he that smote thee? |
| En anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: Profeteer ons, Christus, wie is het, die U geslagen heeft?
|
|
Now Peter sat without in the palace: and a damsel came unto him, saying, Thou also wast with Jesus of Galilee. |
| En Petrus zat buiten in de zaal; en een dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus, den Galileer.
|
|
But he denied before them all, saying, I know not what thou sayest. |
| Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet, wat gij zegt.
|
|
And when he was gone out into the porch, another maid saw him, and said unto them that were there, This fellow was also with Jesus of Nazareth. |
| En als hij naar de voorpoort uitging, zag hem een andere dienstmaagd, en zeide tot degenen, die aldaar waren: Deze was ook met Jezus den Nazarener.
|
|
And again he denied with an oath, I do not know the man. |
| En hij loochende het wederom met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet.
|
|
And after a while came unto him they that stood by, and said to Peter, Surely thou also art one of them; for thy speech bewrayeth thee. |
| En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij zijt ook van die, want ook uw spraak maakt u openbaar.
|
|
Then began he to curse and to swear, saying, I know not the man. And immediately the cock crew. |
| Toen begon hij zich te vervloeken, en te zweren: Ik ken den Mens niet.
|
|
And Peter remembered the word of Jesus, which said unto him, Before the cock crow, thou shalt deny me thrice. And he went out, and wept bitterly. |
| En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaalverloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk.
|