King James Bible - Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Ezekiel 34
Ezechiël 34     

The Book of the Prophet Ezekiel
Ezechiël

Return to Index
Index

Chapter 35

Moreover the word of the LORD came unto me, saying,

 

Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

Son of man, set thy face against mount Seir, and prophesy against it,

 

Mensenkind! zet uw aangezicht tegen het gebergte Seir, en profeteer tegen hetzelve,

And say unto it, Thus saith the Lord GOD; Behold, O mount Seir, I am against thee, and I will stretch out mine hand against thee, and I will make thee most desolate.

 

En zeg tot hetzelve: Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o gebergte Seir! en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en zal u stellen tot een verwoesting en een schrik.

I will lay thy cities waste, and thou shalt be desolate, and thou shalt know that I am the LORD.

 

Ik zal uw steden stellen tot eenzaamheid, en gij zult een verwoesting worden, en zult weten, dat Ik de HEERE ben.

Because thou hast had a perpetual hatred, and hast shed the blood of the children of Israel by the force of the sword in the time of their calamity, in the time that their iniquity had an end:

 

Omdat gij een eeuwige vijandschap hebt, en hebt de kinderen Israels doen wegvloeien door het geweld des zwaards, ten tijde huns verderfs, ten tijde der uitersteongerechtigheid;

Therefore, as I live, saith the Lord GOD, I will prepare thee unto blood, and blood shall pursue thee: sith thou hast not hated blood, even blood shall pursue thee.

 

Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE; Ik zal u voorzeker ten bloede bereiden, en het bloed zal u vervolgen; alzo gij het bloed niet hebt gehaat, zal u hetbloed ook vervolgen.

Thus will I make mount Seir most desolate, and cut off from it him that passeth out and him that returneth.

 

En Ik zal het gebergte Seir tot de uiterste verwoesting stellen; en Ik zal uit hetzelve uitroeien dien, die er doorgaat, en dien, die wederkeert.

And I will fill his mountains with his slain men: in thy hills, and in thy valleys, and in all thy rivers, shall they fall that are slain with the sword.

 

En Ik zal zijn bergen met zijn verslagenen vervullen; uw heuvelen, en uw dalen, en al uw stromen, in dezelve zullen de verslagenen van het zwaard liggen.

I will make thee perpetual desolations, and thy cities shall not return: and ye shall know that I am the LORD.

 

Tot eeuwige verwoestingen zal Ik u stellen, en uw steden zullen niet bewoond worden; alzo zult gij weten, dat Ik de HEERE ben.

Because thou hast said, These two nations and these two countries shall be mine, and we will possess it; whereas the LORD was there:

 

Omdat gij zegt: Die twee volken en die twee landen zullen mij geworden, en wij zullen ze erfelijk bezitten, ofschoon de HEERE daar ware;

Therefore, as I live, saith the Lord GOD, I will even do according to thine anger, and according to thine envy which thou hast used out of thy hatred against them; and I will make myself known among them, when I have judged thee.

 

Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Ik zal ook handelen naar uw toorn en naar uw nijdigheid, die gij uit uw haat tegen hen hebt te werk gesteld; en Ik zalbij hen bekend worden, wanneer Ik u zal gericht hebben.

And thou shalt know that I am the LORD, and that I have heard all thy blasphemies which thou hast spoken against the mountains of Israel, saying, They are laid desolate, they are given us to consume.

 

En gij zult weten, dat Ik, de HEERE, al uw lasteringen gehoord heb, die gij tegen de bergen Israels gesproken hebt, zeggende: Zij zijn verwoest, zij zijn ons ter spijze gegeven.

Thus with your mouth ye have boasted against me, and have multiplied your words against me: I have heard them.

 

Alzo hebt gij u met uw mond tegen Mij groot gemaakt, en uw woorden tegen Mij vermenigvuldigd; Ik heb het gehoord.

Thus saith the Lord GOD; When the whole earth rejoiceth, I will make thee desolate.

 

Alzo zegt de Heere HEERE: Gelijk het ganse land verblijd is, alzo zal Ik u de verwoesting aandoen.

As thou didst rejoice at the inheritance of the house of Israel, because it was desolate, so will I do unto thee: thou shalt be desolate, O mount Seir, and all Idumea, even all of it: and they shall know that I am the LORD.

 

Gelijk gij u verblijd hebt over de erfenis van het huis Israels, omdat zij verwoest is, alzo zal Ik aan u doen; het gebergte van Seir, en gans Edom, zal geheel een verwoestingworden; en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.

Ezekiel 36 - Ezechiël 36

 

 

 

SpeakingBible Software © 2001-2004 by johnhurt.com