| Chapter 12 |
|
And in that day thou shalt say, O LORD, I will praise thee: though thou wast angry with me, thine anger is turned away, and thou comfortedst me. |
| En te dienzelfden dage zult gij zeggen: Ik dank U, HEERE! dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij.
|
|
Behold, God is my salvation; I will trust, and not be afraid: for the LORD JEHOVAH is my strength and my song; he also is become my salvation. |
| Ziet, God is mijn Heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de Heere HEERE is mijn Sterkte en mijn Psalm, en Hij is mij tot Heil geworden.
|
|
Therefore with joy shall ye draw water out of the wells of salvation. |
| En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils;
|
|
And in that day shall ye say, Praise the LORD, call upon his name, declare his doings among the people, make mention that his name is exalted. |
| En zult te dienzelfden dage zeggen: Dankt den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken! vermeldt, dat Zijn Naam verhoogd is.
|
|
Sing unto the LORD; for he hath done excellent things: this is known in all the earth. |
| Psalmzingt den HEERE, want Hij heeft heerlijk dingen gedaan; zulks zij bekend op den gansen aardbodem.
|
|
Cry out and shout, thou inhabitant of Zion: for great is the Holy One of Israel in the midst of thee. |
| Juich en zing vrolijk, gij inwoneres van Sion! want de Heilige Israels is groot in het midden van u.
|