| Chapter 28 |
|
Surely there is a vein for the silver, and a place for gold where they fine it. |
| Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang, en een plaats voor het goud, dat zij smelten.
|
|
Iron is taken out of the earth, and brass is molten out of the stone. |
| Het ijzer wordt uit stof genomen, en uit steen wordt koper gegoten.
|
|
He setteth an end to darkness, and searcheth out all perfection: the stones of darkness, and the shadow of death. |
| Het einde, dat God gesteld heeft voor de duisternis, en al het uiterste onderzoekt hij; het gesteente der donkerheid en der schaduw des doods.
|
|
The flood breaketh out from the inhabitant; even the waters forgotten of the foot: they are dried up, they are gone away from men. |
| Breekt er een beek door, bij dengene, die daar woont, de wateren vergeten zijnde van den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg.
|
|
As for the earth, out of it cometh bread: and under it is turned up as it were fire. |
| Uit de aarde komt het brood voort, en onder zich wordt zij veranderd, alsof zij vuur ware.
|
|
The stones of it are the place of sapphires: and it hath dust of gold. |
| Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes van goud.
|
|
There is a path which no fowl knoweth, and which the vulture's eye hath not seen: |
| De roofvogel heeft het pad niet gekend, en het oog der kraai heeft het niet gezien.
|
|
The lion's whelps have not trodden it, nor the fierce lion passed by it. |
| De jonge hoogmoedige dieren hebben het niet betreden, de felle leeuw is daarover niet heengegaan.
|
|
He putteth forth his hand upon the rock; he overturneth the mountains by the roots. |
| Hij legt zijn hand aan de keiachtige rots, hij keert de bergen van den wortel om.
|
|
He cutteth out rivers among the rocks; and his eye seeth every precious thing. |
| In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke.
|
|
He bindeth the floods from overflowing; and the thing that is hid bringeth he forth to light. |
| Hij bindt de rivier toe, dat niet een traan uitkomt, en het verborgene brengt hij uit in het licht.
|
|
But where shall wisdom be found? and where is the place of understanding? |
| Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands?
|
|
Man knoweth not the price thereof; neither is it found in the land of the living. |
| De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden.
|
|
The depth saith, It is not in me: and the sea saith, It is not with me. |
| De afgrond zegt: Zij is in mij niet; en de zee zegt: Zij is niet bij mij.
|
|
It cannot be gotten for gold, neither shall silver be weighed for the price thereof. |
| Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen.
|
|
It cannot be valued with the gold of Ophir, with the precious onyx, or the sapphire. |
| Zij kan niet geschat worden tegen fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en den Saffier.
|
|
The gold and the crystal cannot equal it: and the exchange of it shall not be for jewels of fine gold. |
| Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud.
|
|
No mention shall be made of coral, or of pearls: for the price of wisdom is above rubies. |
| De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen.
|
|
The topaz of Ethiopia shall not equal it, neither shall it be valued with pure gold. |
| Men kan de Topaas van Morenland haar niet gelijk waarderen; en bij het fijn louter goud kan zij niet geschat worden.
|
|
Whence then cometh wisdom? and where is the place of understanding? |
| Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands?
|
|
Seeing it is hid from the eyes of all living, and kept close from the fowls of the air. |
| Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen.
|
|
Destruction and death say, We have heard the fame thereof with our ears. |
| Het verderf en de dood zeggen: Haar gerucht hebben wij met onze oren gehoord.
|
|
God understandeth the way thereof, and he knoweth the place thereof. |
| God verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats.
|
|
For he looketh to the ends of the earth, and seeth under the whole heaven; |
| Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen.
|
|
To make the weight for the winds; and he weigheth the waters by measure. |
| Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate;
|
|
When he made a decree for the rain, and a way for the lightning of the thunder: |
| Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen;
|
|
Then did he see it, and declare it; he prepared it, yea, and searched it out. |
| Toen zag Hij haar, en vertelde ze; Hij schikte ze, en ook doorzocht Hij ze.
|
|
And unto man he said, Behold, the fear of the Lord, that is wisdom; and to depart from evil is understanding. |
| Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des HEEREN is de wijsheid, en van het kwade te wijken is het verstand. Job 29
|