| Chapter 24 |
|
Why, seeing times are not hidden from the Almighty, do they that know him not see his days? |
| Waarom zouden van den Almachtige de tijden niet verborgen zijn, dewijl zij, die Hem kennen, Zijn dagen niet zien?
|
|
Some remove the landmarks; they violently take away flocks, and feed thereof. |
| Zij tasten de landpalen aan; de kudden roven zij, en weiden ze.
|
|
They drive away the ass of the fatherless, they take the widow's ox for a pledge. |
| Den ezel der wezen drijven zij weg; den os ener weduwe nemen zij te pand.
|
|
They turn the needy out of the way: the poor of the earth hide themselves together. |
| Zij doen de nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken zich de ellendigen des lands.
|
|
Behold, as wild asses in the desert, go they forth to their work; rising betimes for a prey: the wilderness yieldeth food for them and for their children. |
| Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, en den jongeren.
|
|
They reap every one his corn in the field: and they gather the vintage of the wicked. |
| Op het veld maaien zij zijn voeder, en den wijnberg des goddelozen lezen zij af.
|
|
They cause the naked to lodge without clothing, that they have no covering in the cold. |
| Den naakten laten zij vernachten zonder kleding, die geen deksel heeft tegen de koude.
|
|
They are wet with the showers of the mountains, and embrace the rock for want of a shelter. |
| Van den stroom der bergen worden zij nat, en zonder toevlucht zijnde, omhelzen zij de steenrotsen.
|
|
They pluck the fatherless from the breast, and take a pledge of the poor. |
| Zij rukken het weesje van de borst, en dat over den arme is, nemen zij te pand.
|
|
They cause him to go naked without clothing, and they take away the sheaf from the hungry; |
| Den naakte doen zij weggaan zonder kleed, en hongerig, die garven dragen.
|
|
Which make oil within their walls, and tread their winepresses, and suffer thirst. |
| Tussen hun muren persen zij olie uit, treden de wijnpersen, en zijn dorstig.
|
|
Men groan from out of the city, and the soul of the wounded crieth out: yet God layeth not folly to them. |
| Uit de stad zuchten de lieden, en de ziel der verwonden schreeuwt uit; nochtans beschikt God niets ongerijmds.
|
|
They are of those that rebel against the light; they know not the ways thereof, nor abide in the paths thereof. |
| Zij zijn onder de wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen niet, en zij blijven niet op Zijn paden.
|
|
The murderer rising with the light killeth the poor and needy, and in the night is as a thief. |
| Met het licht staat de moorder op, doodt den arme en den nooddruftige; en des nachts is hij als een dief.
|
|
The eye also of the adulterer waiteth for the twilight, saying, No eye shall see me: and disguiseth his face. |
| Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar, zeggende: Geen oog zal mij zien; en hij legt een deksel op het aangezicht.
|
|
In the dark they dig through houses, which they had marked for themselves in the daytime: they know not the light. |
| In de duisternis doorgraaft hij de huizen, die zij zich des daags afgetekend hadden; zij kennen het licht niet.
|
|
For the morning is to them even as the shadow of death: if one know them, they are in the terrors of the shadow of death. |
| Want de morgenstond is hun te zamen de schaduw des doods; als men hen kent, zijn zij in de strikken van des doods schaduw.
|
|
He is swift as the waters; their portion is cursed in the earth: he beholdeth not the way of the vineyards. |
| Hij is licht op het vlakke der wateren; vervloekt is hun deel op de aarde; hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden.
|
|
Drought and heat consume the snow waters: so doth the grave those which have sinned. |
| De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; alzo het graf dergenen, die gezondigd hebben.
|
|
The womb shall forget him; the worm shall feed sweetly on him; he shall be no more remembered; and wickedness shall be broken as a tree. |
| De baarmoeder vergeet hem, het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht; en het onrecht wordt gebroken als een hout.
|
|
He evil entreateth the barren that beareth not: and doeth not good to the widow. |
| De onvruchtbare, die niet baart, teert hij af, en aan de weduwe doet hij niets goeds.
|
|
He draweth also the mighty with his power: he riseth up, and no man is sure of life. |
| Ook trekt hij de machtigen door zijn kracht; staat hij op, zo is men des levens niet zeker.
|
|
Though it be given him to be in safety, whereon he resteth; yet his eyes are upon their ways. |
| Stelt hem God in gerustigheid, zo steunt hij daarop; nochtans zijn Zijn ogen op hun wegen.
|
|
They are exalted for a little while, but are gone and brought low; they are taken out of the way as all other, and cut off as the tops of the ears of corn. |
| Zij zijn een weinig tijds verheven, daarna is er niemand van hen; zij worden nedergedrukt; gelijk alle anderen worden zij besloten; en gelijk de top ener aarworden zij afgesneden.
|
|
And if it be not so now, who will make me a liar, and make my speech nothing worth? |
| Indien het nu zo niet is, wie zal mij leugenachtig maken, en mijn rede tot niet brengen?
|