King James Bible - Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Exodus 32
Exodus 32     

The Second Book of Moses, Called Exodus
Exodus

Return to Index
Index

Chapter 33

And the LORD said unto Moses, Depart, and go up hence, thou and the people which thou hast brought up out of the land of Egypt, unto the land which I sware unto Abraham, to Isaac, and to Jacob, saying, Unto thy seed will I give it:

 

Voorts sprak de HEERE tot Mozes: Ga heen, trek op van hier, gij en het volk,dat gij uit Egypteland opgevoerd hebt, naar het land, dat Ik Abraham, Izak enJakob gezworen heb, zeggende: Aan uw zaad zal Ik het geven;

And I will send an angel before thee; and I will drive out the Canaanite, the Amorite, and the Hittite, and the Perizzite, the Hivite, and the Jebusite:

 

En Ik zal een Engel voor uw aangezicht zenden (en Ik zal uitdrijven deKanaanieten, de Amorieten, en de Hethieten, en de Ferezieten, de Hevieten, ende Jebusieten),

Unto a land flowing with milk and honey: for I will not go up in the midst of thee; for thou art a stiffnecked people: lest I consume thee in the way.

 

Naar het land, dat van melk en honig is vloeiende; want Ik zal in het midden van uniet optrekken; want gij zijt een hardnekkig volk; dat Ik u op dezen weg nietvertere.

And when the people heard these evil tidings, they mourned: and no man did put on him his ornaments.

 

Toen het volk dit kwade woord hoorde, zo droegen zij leed; en niemand van hendeed zijn versiersel aan zich.

For the LORD had said unto Moses, Say unto the children of Israel, Ye are a stiffnecked people: I will come up into the midst of thee in a moment, and consume thee: therefore now put off thy ornaments from thee, that I may know what to do unto thee.

 

En de HEERE had tot Mozes gezegd: Zeg tot de kinderen Israels: Gij zijt eenhardnekkig volk; in een ogenblik zou Ik in het midden van ulieden optrekken, enzou u vernielen; doch nu, legt uw sieraad van u af, en Ik zal weten, wat Ik u doenzal.

And the children of Israel stripped themselves of their ornaments by the mount Horeb.

 

De kinderen Israels dan beroofden zichzelven van hun versierselen, verre van denberg Horeb.

And Moses took the tabernacle, and pitched it without the camp, afar off from the camp, and called it the Tabernacle of the congregation. And it came to pass, that every one which sought the LORD went out unto the tabernacle of the congregation, which was without the camp.

 

En Mozes nam de tent, en spande ze zich buiten het leger, ver van het legerafwijkende; en hij noemde ze de Tent der samenkomst. En het geschiedde, dat alwie den HEERE zocht, uitging tot de tent der samenkomst, die buiten het legerwas.

And it came to pass, when Moses went out unto the tabernacle, that all the people rose up, and stood every man at his tent door, and looked after Moses, until he was gone into the tabernacle.

 

En het geschiedde, wanneer Mozes uitging naar de tent, stond al het volk op, eneen ieder stelde zich in de deur zijner tent; en zij zagen Mozes na, totdat hij detent ingegaan was.

And it came to pass, as Moses entered into the tabernacle, the cloudy pillar descended, and stood at the door of the tabernacle, and the LORD talked with Moses.

 

En het geschiedde, als Mozes de tent ingegaan was, zo kwam de wolkkolomnederwaarts, en stond in de deur der tent, en Hij sprak met Mozes.

And all the people saw the cloudy pillar stand at the tabernacle door: and all the people rose up and worshipped, every man in his tent door.

 

Als het volk de wolkkolom zag staan in de deur der tent, zo stond al het volk op,en zij bogen zich, een ieder in de deur zijner tent.

And the LORD spake unto Moses face to face, as a man speaketh unto his friend. And he turned again into the camp: but his servant Joshua, the son of Nun, a young man, departed not out of the tabernacle.

 

En de HEERE sprak tot Mozes aangezicht tot aangezicht, gelijk een man met zijnvriend spreekt; daarna keerde hij weder tot het leger; doch zijn dienaar Jozua, dezoon van Nun, de jongeling, week niet uit het midden der tent.

And Moses said unto the LORD, See, thou sayest unto me, Bring up this people: and thou hast not let me know whom thou wilt send with me. Yet thou hast said, I know thee by name, and thou hast also found grace in my sight.

 

En Mozes zeide tot den HEERE: Zie, Gij zegt tot mij: Voer dit volk op! maar Gijlaat mij niet weten, wien Gij met mij zult zenden; daar Gij gezegd hebt: Ik ken ubij name! en ook: Gij hebt genade gevonden in Mijn ogen!

Now therefore, I pray thee, if I have found grace in thy sight, shew me now thy way, that I may know thee, that I may find grace in thy sight: and consider that this nation is thy people.

 

Nu dan, ik bidde, indien ik genade gevonden heb in Uw ogen, zo laat mij nu Uwweg weten, en ik zal U kennen, opdat ik genade vinde in Uw ogen; en zie aan, datdeze natie Uw volk is!

And he said, My presence shall go with thee, and I will give thee rest.

 

Hij dan zeide: Zou Mijn aangezicht moeten medegaan, om u gerust te stellen?

And he said unto him, If thy presence go not with me, carry us not up hence.

 

Toen zeide hij tot Hem: Indien Uw aangezicht niet medegaan zal, doe ons van hierniet optrekken!

For wherein shall it be known here that I and thy people have found grace in thy sight? is it not in that thou goest with us? so shall we be separated, I and thy people, from all the people that are upon the face of the earth.

 

Want waarbij zou nu bekend worden, dat ik genade gevonden heb in Uw ogen,ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat Gij met ons gaat? Alzo zullen wijafgezonderd worden, ik en Uw volk, van alle volk, dat op den aardbodem is.

And the LORD said unto Moses, I will do this thing also that thou hast spoken: for thou hast found grace in my sight, and I know thee by name.

 

Toen zeide de HEERE tot Mozes: Ook deze zelfde zaak, die gij gesproken hebt,zal Ik doen, dewijl gij genade gevonden hebt in Mijn ogen, en Ik u bij name ken.

And he said, I beseech thee, shew me thy glory.

 

Toen zeide hij: Toon mij nu Uw heerlijkheid!

And he said, I will make all my goodness pass before thee, and I will proclaim the name of the LORD before thee; and will be gracious to whom I will be gracious, and will shew mercy on whom I will shew mercy.

 

Doch Hij zeide: Ik zal al Mijn goedigheid voorbij uw aangezicht laten gaan, en zalden Naam des HEEREN uitroepen voor uw aangezicht; maar Ik zal genadig zijn,wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wien Ik Mij ontfermen zal.

And he said, Thou canst not see my face: for there shall no man see me, and live.

 

Hij zeide verder: Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geenmens zien, en leven.

And the LORD said, Behold, there is a place by me, and thou shalt stand upon a rock:

 

De HEERE zeide verder: Zie, er is een plaats bij Mij; daar zult gij u op desteenrots stellen.

And it shall come to pass, while my glory passeth by, that I will put thee in a clift of the rock, and will cover thee with my hand while I pass by:

 

En het zal geschieden, wanneer Mijn heerlijkheid voorbij zal gaan, zo zal Ik u ineen kloof der steenrots zetten; en Ik zal u met Mijn hand overdekken, totdat Ikzal voorbijgegaan zijn.

And I will take away mine hand, and thou shalt see my back parts: but my face shall not be seen.

 

En wanneer Ik Mijn hand zal weggenomen hebben, zo zult gij Mijn achterstedelen zien; maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden.Exodus 34

Exodus 34 - Exodus 34

 

 

 

SpeakingBible Software © 2001-2004 by johnhurt.com