King James Bible - Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Romans 9
Romeinen 9     

The Epistle of Paul the Apostle to the Romans
Romeinen

Return to Index
Index

Chapter 10

Brethren, my heart's desire and prayer to God for Israel is, that they might be saved.

 

Broeders, de toegenegenheid mijns harten, en het gebed, dat ik tot God voor Israel doe, is tot hun zaligheid.

For I bear them record that they have a zeal of God, but not according to knowledge.

 

Want ik geef hun getuigenis, dat zij een ijver tot God hebben, maar niet met verstand.

For they being ignorant of God's righteousness, and going about to establish their own righteousness, have not submitted themselves unto the righteousness of God.

 

Want alzo zij de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten, zo zijn zij der rechtvaardigheid Gods niet onderworpen.

For Christ is the end of the law for righteousness to every one that believeth.

 

Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft.

For Moses describeth the righteousness which is of the law, That the man which doeth those things shall live by them.

 

Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid, die uit de wet is, zeggende: De mens, die deze dingen doet, zal door dezelve leven.

But the righteousness which is of faith speaketh on this wise, Say not in thine heart, Who shall ascend into heaven? (that is, to bring Christ down from above:)

 

Maar de rechtvaardigheid, die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen.

Or, Who shall descend into the deep? (that is, to bring up Christ again from the dead.)

 

Of, wie zal in den afgrond nederdalen? Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen.

But what saith it? The word is nigh thee, even in thy mouth, and in thy heart: that is, the word of faith, which we preach;

 

Maar wat zegt zij? Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs, hetwelk wij prediken.

That if thou shalt confess with thy mouth the Lord Jesus, and shalt believe in thine heart that God hath raised him from the dead, thou shalt be saved.

 

Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden.

For with the heart man believeth unto righteousness; and with the mouth confession is made unto salvation.

 

Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.

For the scripture saith, Whosoever believeth on him shall not be ashamed.

 

Want de Schrift zegt: Een iegelijk, die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden.

For there is no difference between the Jew and the Greek: for the same Lord over all is rich unto all that call upon him.

 

Want er is geen onderscheid, noch van Jood noch van Griek; want eenzelfde is Heere van allen, rijk zijnde over allen, die Hem aanroepen.

For whosoever shall call upon the name of the Lord shall be saved.

 

Want een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden.

How then shall they call on him in whom they have not believed? and how shall they believe in him of whom they have not heard? and how shall they hear without a preacher?

 

Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zijhoren, zonder die hun predikt?

And how shall they preach, except they be sent? as it is written, How beautiful are the feet of them that preach the gospel of peace, and bring glad tidings of good things!

 

En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen, die vrede verkondigen, dergenen, die hetgoede verkondigen!

But they have not all obeyed the gospel. For Esaias saith, Lord, who hath believed our report?

 

Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Heere, wie heeft onze prediking geloofd?

So then faith cometh by hearing, and hearing by the word of God.

 

Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods.

But I say, Have they not heard? Yes verily, their sound went into all the earth, and their words unto the ends of the world.

 

Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan, en hun woorden tot de einden der wereld.

But I say, Did not Israel know? First Moses saith, I will provoke you to jealousy by them that are no people, and by a foolish nation I will anger you.

 

Maar ik zeg: Heeft Israel het niet verstaan? Mozes zegt eerst: Ik zal ulieden tot jaloersheid verwekken door degenen, die geen volk zijn; door een onverstandigvolk zal ik u tot toorn verwekken.

But Esaias is very bold, and saith, I was found of them that sought me not; I was made manifest unto them that asked not after me.

 

En Jesaja verstout zich, en zegt: Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden dengenen, die naar Mij niet vraagden.

But to Israel he saith, All day long I have stretched forth my hands unto a disobedient and gainsaying people.

 

Maar tegen Israel zegt Hij: Den gehelen dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk. Romeinen 11

Romans 11 - Romeinen 11

 

 

 

SpeakingBible Software © 2001-2004 by johnhurt.com